Toespraak historica Aline Pennewaard
Begin november 2024, nog vrij recent dus, werden in Huizen voor het eerst vijf Stolpersteine gelegd. De bronskleurige gedenksteentjes kwamen voor de deur van blindeninstituut Koninklijke Visio, toendertijd het Instituut tot Onderwijs van Blinden. Ze droegen de namen van vijf Joodse jongeren die daar woonden en hun onderwijs genoten. Barend Kool, Flora Goldsmit, Elisabeth Winnik, Bertus Verdooner en Kurt Kleinschmidt. Vier Nederlanders en een Duitse vluchteling. Zelfs de kwetsbaarsten onder de Joodse bevolking ontkwamen niet aan de lange arm van de nazi-vernietigingsmachine. Wij gedenken hen.
Wij gedenken ook de Joodse families die gedurende vele jaren in Huizen woonden, in volledige harmonie met hun niet-Joodse buren, vrienden, kennissen, klasgenoten en zakenpartners, en die in 1942 gedwongen werden de stad te verlaten en naar Amsterdam te verhuizen, net als de Joden in de rest van het Gooi. Meijer Polak en zijn vrouw Sophia Samuels. De weduwnaar Samson Pach met zijn dochter Greta. Mozes en Sara Franken-de Vries van de Melkweg. Rachel Vles-Knoop, die het na het overlijden van haar man Alexander in 1941 zonder zijn steun moest stellen, en die met haar stiefzoon nar de hoofdstad verhuisde. Ze werd uiteindelijk in het najaar van 1943 in de onderduik gepakt en vervolgens gedeporteerd naar Auschwitz. Ook de anderen die ik hier opnoemde overleefden de oorlog niet. Wij gedenken hen.
En wij gedenken de Duits-Joodse vluchtelingen, die hier in de jaren ’30 terechtkwamen en hoopten een veilige haven te hebben gevonden. Het echtpaar Leyser, dat in een tuinhuisje aan de Patrijslaan kwam te wonen, maar met hun twee dochtertjes Gabriele en Ürsel eind 1942 gedwongen naar Amsterdam moest verhuizen. Het hele gezin werd vermoord in Sobibor. Gustav en Ella Stern-Mayer van de Blaricummerstraat, die in november 1942 eveneens naar Amsterdam moesten vertrekken, waar ze een tijdlang een rusthuis uitbaatten op de Stadionweg. Gustav’s ouders en broer Willi met zijn vrouw en kinderen, die enkele deuren verderop in de Blaricummerstraat woonden, verhuisden mee naar de hoofdstad. Omdat Gustav in de Eerste Wereldoorlog had gevochten kreeg hij als ‘frontstrijder’ met zijn gezin uitstel van deportatie – tot dat in april 1943 ook ophield en ze allen naar Theresienstadt werden gedeporteerd. In de herfst van 1944 begonnen de Duitsers hun ‘modelkamp’ leeg te maken: de opnams van de propagandafilm ‘Der Führer schenkt den Juden eine Stadt’ waren voltooid en de keiharde realiteit was dat de figuranten niet meer nodig waren. September en oktober werden gekenmerkt door wekelijkse transporten naar Auschwitz. Ook Gustav en zijn vrouw Ella waren daarbij. Zij zouden het kamp niet overleven. Hun zeventienjarige dochter Doris bleef in Theresienstadt achter en was de enige van het gezin die levend de bevrijding haalde. De twee dochters van Gustav’s broer Willi overleefden de oorlog in onderduik, maar vonden na de bevrijding hun ouders noch hun grootouders terug: die hadden allevier een gruwelijk einde gevonden in de gaskamers van Sobibor. Wij gedenken hen.
Deze drie jonge vrouwen waren begin twintig en helemaal alleen op de wereld. De wereld was geschokt toen de omvang van de Holocaust na de bevrijding zichtbaar werd. Nooit meer! riepen we eensgezind. Nooit meer!
Het zou mooi zijn als ik u nu kon vertellen dat de wereld echt lessen had getrokken uit wat er tussen 1933 en 1945 gebeurde. Dat mensen nooit meer uit hun huis werden gesleurd. Dat kinderen nooit meer hun ouders verloren door
geweld. Dat er geen oorlog meer was. Maar we weten allemaal dat de realiteit helaas anders is. Veel mensen onder de 40 jaar weten niet eens meer goed wat er nu eigenlijk gebeurd is tijdens de Tweede Wereldoorlog.
Een steeds groter deel van de jongere generatie weet niet wat Auschwitz was. Steeds vaker wordt er openlijk getwijfeld of die Holocaust niet een beetje aangedikt is, of zelfs helemaal verzonnen.
Antisemitisme, haat tegen Joden, zien we de laatste jaren weer steeds vaker de kop op steken. Oude stereotypen worden daarbij vaak in een nieuw jasje gestoken. Zoals Joden in de Middeleeuwen de schuld kregen van de pestepidemie, werd nog niet zo lang geleden hardop gezegd dat Joden achter de coronapandemie zaten. Dat ze het vaccin ontwierpen om zo een groot deel van de wereldbevolking uit te roeien en zelf de macht te pakken. We horen voetbalsupporters schreeuwen dat Joden ‘aan het gas’ moeten. Joodse jongeren hebben het vaak moeilijk op school omdat ze worden gepest, bedreigd, uitgescholden of aangevallen om hun Joods-zijn of vanwege het hartverscheurende conflict tussen Israël en de Palestijnen. Op sociale media, waar mensen zich anoniemer wanen en de drempel om je in te houden daarom vaker wegvalt, spuien mensen zonder moeite de ranzigste uitingen over Joden. Naarmate de verschrikkingen van de Holocaust verder van ons af komen te liggen, zien we ook dat het weer steeds meer sociaal geaccepteerd lijkt te worden om antisemitische uitlatingen te doen. Eerst voorzichtig, subtiel, even kijken hoe het valt. Als het niet teveel ophef veroorzaakt, zie je dat er telkens een stapje verder wordt gegaan. En komt er tegengas, dan is er uiteindelijk altijd nog de slachtofferrol: ‘Je mag ook nooit wat zeggen over Joden of je wordt gelijk beschuldigd van antisemitisme’.
Soms is het lastig te herkennen. Niet elke antisemiet roept ronduit dat Joden slecht zijn en dat hij ze haat. Was het maar waar, dan waren we snel klaar! Veel vaker gaat het op een versluierde manier, waardoor mensen lang niet altijd in de gaten hebben wat er eigenlijk gezegd wordt. Dáárom blijft het ook zo belangrijk om te leren wat antisemitisme is, welke verschijningsvormen het heeft, hoe het eruit ziet. Het begon bij de nazi’s ook niet met gaskamers. Het begon met wantrouwen verspreiden, haat zaaien, stigmatiseren en zwartmaken. Steeds een beetje meer, steeds een stapje verder. Dood, vernietiging en gaskamers is waar dat dan uiteindelijk eindigt.
En dan opeens ben je jaren verder en zien we jonge mensen die in één klap zonder ouders op de wereld staan, zoals Doris Stern en haar nichtjes. Een ander kind, net zo oud als Doris, dat in 1945 zijn ouders was verloren, was Elie Wiesel. Hij groeide op in een dorpje in Hongarije en werd met zijn ouders en zussen in 1944 naar Auschwitz gedeporteerd. Hij overleefde het kamp, vertrok later naar Amerika en schreef diverse boeken over de Holocaust. Tot zijn dood in 2016 bleef hij zich uitspreken tegen haat, onrecht en discriminatie. Eén van zijn bekendste uitspraken is: we mogen dan niet altijd in staat zijn om iets tegen onrecht te dóen, maar we mogen nooit stoppen om ertegen te protesteren. Want zwijgen, wegkijken en ‘je er niet mee bemoeien’ helpt slachtoffers niet, het zorgt er alleen maar voor dat de daders kunnen blijven doorgaan met wat ze doen.
En dat is de boodschap die ik eenieder vandaag mee wil geven. Laten wij ons altijd blijven uitspreken. Laat onze verschillen en frustraties niet in de weg staan van onze waakzaamheid. Laten we nooit onverschillig blijven tegenover vernedering en uitsluiting. Onze democratische rechtsstaat en onze open samenleving zijn niet vanzelfsprekend. Vrijheid is geen gegeven: het vereist een permanente staat van verhoogde alertheid. Ik wil eindigen met de wens uit te spreken dat een ieder de moed in zichzelf kan vinden om te doen wat er gedaan moet worden wanneer hij onrecht ziet.